Branche in actie tegen ALS
Mogelijk gemaakt door:
Voor wie de ziekte nog relatief onbekend is: bij familiaire ALS gaat het, in tegenstelling tot sporadische ALS, om een erfelijk bepaalde ziekte die van generatie op generatie wordt overgedragen. Wouter van Rheenen: “Inmiddels weten we dat binnen een familie (meestal) één specifieke genmutatie daarvan de oorzaak is. Bij zo’n zestig procent van de patiënten met familiaire ALS kunnen we nu een mutatie in een van de bekende ALS-genen aantonen.”
Waarom lukt dat niet voor die andere veertig procent? “Om die mutatie te vinden, moet je het DNA van veel familieleden met elkaar vergelijken. Omdat ALS een ziekte is die zich meestal op latere leeftijd openbaart, betekent het dat veel familieleden van de generaties ervóór niet meer in leven zijn. Daarom is genetisch onderzoek naar ALS moeilijker dan bijvoorbeeld erfelijke ziektes die op kinderleeftijd ontstaan. Overigens: hoe verder de verwantschap, hoe beter. Met je broer of zus deel je al de helft van je DNA. Met een verre neef of nicht deel je maar een klein stukje van je DNA. Dan weet je al dat de oorzaak ergens op dat kleine stukje DNA te vinden is.”
Slechts tien procent van alle ALS-patiënten heeft die erfelijke variant. Hoe groot is de kans dat dat percentage wordt verhoogd, omdat voor sporadische ALS toch een genetische oorzaak wordt gevonden?
“Die is niet zo groot, en dat is maar goed ook: het zou betekenen dat ook alle familieleden van iemand met sporadische ALS zich zorgen moeten maken. We weten wel dat bij sporadische ALS niet één gen betrokken is maar een combinatie van genen. Het betekent dat er een genetische aanleg is. Maar die aanleg alleen is niet voldoende om ALS te krijgen.” “Stel, je hebt aanleg om goed te kunnen voetballen. Daarmee haal je nog niet de Champions League. Daarvoor moet je heel hard trainen, geluk hebben, op de juiste plek geboren worden en gescout worden. Zo werkt het ook met genetische aanleg voor ALS - maar dan in negatieve zin. We beginnen nu wel beter te begrijpen welke factoren een rol spelen bij die genetische aanleg. We hebben nu al meer dan twintig genen geïdentificeerd.”
Familiaire ALS mag voor de familie geen goed nieuws zijn, het is wel de variant waarvoor mogelijk medicatie beschikbaar is.
“Dat is inderdaad dubbel. Het is logisch, omdat die erfelijke variant één genetische oorzaak heeft. Als het lukt om die weg te nemen, kan je de ziekte afremmen. Maar omdat we die genetische aanleg van sporadische ALS ook beter leren kennen, worden sinds kort ook daar nu gentherapeutische middelen voor ontwikkeld. De hoop is dat als je een beetje van die aanleg wegneemt, je de ziekte ook kan remmen. Om de Champions League analogie weer te gebruiken: zonder aanleg bereik je die competitie sowieso niet. We weten nu dat we met gengerichte therapie ALS voor een kleine groep patiënten kunnen remmen. Het is zaak om bij zo veel mogelijk patiënten mutaties te vinden die betrokken zijn bij de ziekte. Op die manier kunnen we hopelijk in de toekomst therapieën voor iedereen ontwikkelen.”
Wat kunnen de projecten ALPINE en Project MinE hierin betekenen?
"Met ALPINE doen we familieonderzoek binnen sporadische ALS. MinE heeft als doel van alle ALS-patiënten hun volledige DNA in kaart te brengen en die te vergelijken met gezonde controlepersonen. Het nadeel van MinE is dat het een omvangrijk en kostbaar onderzoek is dat vooral gericht is op groepen. Met ALPINE willen we meer focussen op die ene patiënt en zijn familie. Bijzonder aan de data van MinE is dat we op basis van genen familieverbanden kunnen ontdekken tussen twee ALS-patiënten die niet wisten dat ze verwant zijn. Daarmee is de cirkel rond, want als je twee patiënten vindt die verre verwanten zijn, kun je ze goed vergelijken. Welke stukjes delen jullie? En waarin verschilt dat van het DNA van mensen zonder ALS? Dat berekenen van familieverbanden is intensief speurwerk, waarop een supercomputer weken aan het rekenen is. We vragen deelnemers aan ALPINE ook wie hun ouders waren en voorouders en putten ook uit het digitale bevolkingsregister, om nog meer familieverbanden te vinden.”
Als iemand de genmutatie heeft die bij familiare ALS hoort, hoe groot is dan de kans dat hij of zij ALS krijgt? “Daar is nog weinig over bekend. Wel kun je dit zeggen: als iemand een grote familie heeft en er is maar één familielid die ALS heeft gekregen, dan is de kans heel klein dat meer mensen het krijgen. Toch, één op de vierhonderd mensen krijgt ALS. Dat is minder zeldzaam dan je zou denken, en dat heeft een verdrietige oorzaak, namelijk: dat veel mensen die het krijgen, vroeg overlijden. Als er sprake is van familiaire ALS en we kennen de oorzaak, dan bieden we de familie altijd aan om zich te laten voorlichten over genetisch testen. Zeker als er sprake is van een kinderwens. ALS is een dermate ernstige ziekte dat prenatale screeningsdiagnostiek mogelijk is.”
Adviseren jullie patiënten daar ook in?
“Nee, we geven alleen voorlichting. Het besluit om wel of niet te laten testen is een hele persoonlijke afweging. Maar je wil wel dat mensen zelf een afgewogen beslissing kunnen nemen. Goede voorlichting, in dit geval door een klinisch geneticus – de enige die mensen zonder klachten genetisch mag testen – is dus essentieel. Die discussie is wel veranderd nu er voor sommige vormen van familiaire ALS een behandeling bestaat. Vroeger zeiden mensen: er is toch geen behandeling, dus wat moet ik met die informatie? Dat kan nu anders zijn. Informeren is ook van belang omdat we vermoeden dat je voor het beste resultaat zo vroeg mogelijk nadat de ziekte begint, moet beginnen met gentherapie.”
Valt het verloop van de ziekte ook al te voorspellen? “Nee, in de regel niet. Dat kan alleen bij sommige zeer zeldzame genetische vormen. Daarvan zien we maar twee of drie patiënten per jaar. Die snelheid blijft een groot raadsel. Zelfs binnen een familie met dezelfde genetische oorzaak zien we grote verschillen. De een gaat hard achteruit, of krijgt het op jonge leeftijd, de ander niet. Ook naar het verloop doen we veel onderzoek en kijken we of er genetische oorzaken voor zijn. We denken van wel.”
Wat is de laatste status van gentherapeutische behandelingen?
“Voor familiare ALS door een mutatie in het SOD1 gen bestaat er nu een gen-gerichte behandeling met Tofersen. In Nederland geldt dat voor enkele patiënten per jaar. Het middel Tofersen is voorwaardelijk goedgekeurd door de FDA en ligt nu ter goedkeuring bij het Europese agentschap (EMA). Gelukkig kunnen we patiënten met een SOD1-mutatie de behandeling wel al aanbieden. In studieverband behandelen we nu mensen met een afwijking in het FUS-gen. Voor sporadische ALS loopt er een studie naar Ataxine-2 gentherapie. Er worden meer gentherapeutische middelen ontwikkeld waar ik echt hoopvol over ben, maar helaas is niet elk gen even makkelijk te behandelen.
De eerste poging om het C9orf72-gen te behandelen bleek namelijk niet te werken. Ik kan me voorstellen dat Europese goedkeuring voor werkzame middelen er voor patiënten niet snel genoeg kan komen. Daarom werken we internationaal samen om ervoor te zorgen dat patiënten die in aanmerking komen, toegang kunnen krijgen tot de therapie in studieverband.”
Wat weten we op dit moment over de erfelijke variant van ALS? En kan die kennis ook relevant zijn voor sporadische ALS? We spreken erover met Wouter van Rheenen, ALS-onderzoeker en neuroloog bij UMC Utrecht.
Europese goedkeuring kan niet snel genoeg komen
Wouter van Rheenen ALS-onderzoeker en neuroloog bij UMC Utrecht
Mogelijk gemaakt door:
Voor wie de ziekte nog relatief onbekend is: bij familiaire ALS gaat het, in tegenstelling tot sporadische ALS, om een erfelijk bepaalde ziekte die van generatie op generatie wordt overgedragen. Wouter van Rheenen: “Inmiddels weten we dat binnen een familie (meestal) één specifieke genmutatie daarvan de oorzaak is. Bij zo’n zestig procent van de patiënten met familiaire ALS kunnen we nu een mutatie in een van de bekende ALS-genen aantonen.”
Waarom lukt dat niet voor die andere veertig procent? “Om die mutatie te vinden, moet je het DNA van veel familieleden met elkaar vergelijken. Omdat ALS een ziekte is die zich meestal op latere leeftijd openbaart, betekent het dat veel familieleden van de generaties ervóór niet meer in leven zijn. Daarom is genetisch onderzoek naar ALS moeilijker dan bijvoorbeeld erfelijke ziektes die op kinderleeftijd ontstaan. Overigens: hoe verder de verwantschap, hoe beter. Met je broer of zus deel je al de helft van je DNA. Met een verre neef of nicht deel je maar een klein stukje van je DNA. Dan weet je al dat de oorzaak ergens op dat kleine stukje DNA te vinden is.”
Slechts tien procent van alle ALS-patiënten heeft die erfelijke variant. Hoe groot is de kans dat dat percentage wordt verhoogd, omdat voor sporadische ALS toch een genetische oorzaak wordt gevonden?
“Die is niet zo groot, en dat is maar goed ook: het zou betekenen dat ook alle familieleden van iemand met sporadische ALS zich zorgen moeten maken. We weten wel dat bij sporadische ALS niet één gen betrokken is maar een combinatie van genen. Het betekent dat er een genetische aanleg is. Maar die aanleg alleen is niet voldoende om ALS te krijgen.” “Stel, je hebt aanleg om goed te kunnen voetballen. Daarmee haal je nog niet de Champions League. Daarvoor moet je heel hard trainen, geluk hebben, op de juiste plek geboren worden en gescout worden. Zo werkt het ook met genetische aanleg voor ALS - maar dan in negatieve zin. We beginnen nu wel beter te begrijpen welke factoren een rol spelen bij die genetische aanleg. We hebben nu al meer dan twintig genen geïdentificeerd.”
Familiaire ALS mag voor de familie geen goed nieuws zijn, het is wel de variant waarvoor mogelijk medicatie beschikbaar is.
“Dat is inderdaad dubbel. Het is logisch, omdat die erfelijke variant één genetische oorzaak heeft. Als het lukt om die weg te nemen, kan je de ziekte afremmen. Maar omdat we die genetische aanleg van sporadische ALS ook beter leren kennen, worden sinds kort ook daar nu gentherapeutische middelen voor ontwikkeld. De hoop is dat als je een beetje van die aanleg wegneemt, je de ziekte ook kan remmen. Om de Champions League analogie weer te gebruiken: zonder aanleg bereik je die competitie sowieso niet. We weten nu dat we met gengerichte therapie ALS voor een kleine groep patiënten kunnen remmen. Het is zaak om bij zo veel mogelijk patiënten mutaties te vinden die betrokken zijn bij de ziekte. Op die manier kunnen we hopelijk in de toekomst therapieën voor iedereen ontwikkelen.”
Wat kunnen de projecten ALPINE en Project MinE hierin betekenen?
"Met ALPINE doen we familieonderzoek binnen sporadische ALS. MinE heeft als doel van alle ALS-patiënten hun volledige DNA in kaart te brengen en die te vergelijken met gezonde controlepersonen. Het nadeel van MinE is dat het een omvangrijk en kostbaar onderzoek is dat vooral gericht is op groepen. Met ALPINE willen we meer focussen op die ene patiënt en zijn familie. Bijzonder aan de data van MinE is dat we op basis van genen familieverbanden kunnen ontdekken tussen twee ALS-patiënten die niet wisten dat ze verwant zijn. Daarmee is de cirkel rond, want als je twee patiënten vindt die verre verwanten zijn, kun je ze goed vergelijken. Welke stukjes delen jullie? En waarin verschilt dat van het DNA van mensen zonder ALS? Dat berekenen van familieverbanden is intensief speurwerk, waarop een supercomputer weken aan het rekenen is. We vragen deelnemers aan ALPINE ook wie hun ouders waren en voorouders en putten ook uit het digitale bevolkingsregister, om nog meer familieverbanden te vinden.”
Als iemand de genmutatie heeft die bij familiare ALS hoort, hoe groot is dan de kans dat hij of zij ALS krijgt? “Daar is nog weinig over bekend. Wel kun je dit zeggen: als iemand een grote familie heeft en er is maar één familielid die ALS heeft gekregen, dan is de kans heel klein dat meer mensen het krijgen. Toch, één op de vierhonderd mensen krijgt ALS. Dat is minder zeldzaam dan je zou denken, en dat heeft een verdrietige oorzaak, namelijk: dat veel mensen die het krijgen, vroeg overlijden. Als er sprake is van familiaire ALS en we kennen de oorzaak, dan bieden we de familie altijd aan om zich te laten voorlichten over genetisch testen. Zeker als er sprake is van een kinderwens. ALS is een dermate ernstige ziekte dat prenatale screeningsdiagnostiek mogelijk is.”
Adviseren jullie patiënten daar ook in?
“Nee, we geven alleen voorlichting. Het besluit om wel of niet te laten testen is een hele persoonlijke afweging. Maar je wil wel dat mensen zelf een afgewogen beslissing kunnen nemen. Goede voorlichting, in dit geval door een klinisch geneticus – de enige die mensen zonder klachten genetisch mag testen – is dus essentieel. Die discussie is wel veranderd nu er voor sommige vormen van familiaire ALS een behandeling bestaat. Vroeger zeiden mensen: er is toch geen behandeling, dus wat moet ik met die informatie? Dat kan nu anders zijn. Informeren is ook van belang omdat we vermoeden dat je voor het beste resultaat zo vroeg mogelijk nadat de ziekte begint, moet beginnen met gentherapie.”
Valt het verloop van de ziekte ook al te voorspellen? “Nee, in de regel niet. Dat kan alleen bij sommige zeer zeldzame genetische vormen. Daarvan zien we maar twee of drie patiënten per jaar. Die snelheid blijft een groot raadsel. Zelfs binnen een familie met dezelfde genetische oorzaak zien we grote verschillen. De een gaat hard achteruit, of krijgt het op jonge leeftijd, de ander niet. Ook naar het verloop doen we veel onderzoek en kijken we of er genetische oorzaken voor zijn. We denken van wel.”
Wat is de laatste status van gentherapeutische behandelingen?
“Voor familiare ALS door een mutatie in het SOD1 gen bestaat er nu een gen-gerichte behandeling met Tofersen. In Nederland geldt dat voor enkele patiënten per jaar. Het middel Tofersen is voorwaardelijk goedgekeurd door de FDA en ligt nu ter goedkeuring bij het Europese agentschap (EMA). Gelukkig kunnen we patiënten met een SOD1-mutatie de behandeling wel al aanbieden. In studieverband behandelen we nu mensen met een afwijking in het FUS-gen. Voor sporadische ALS loopt er een studie naar Ataxine-2 gentherapie. Er worden meer gentherapeutische middelen ontwikkeld waar ik echt hoopvol over ben, maar helaas is niet elk gen even makkelijk te behandelen.
De eerste poging om het C9orf72-gen te behandelen bleek namelijk niet te werken. Ik kan me voorstellen dat Europese goedkeuring voor werkzame middelen er voor patiënten niet snel genoeg kan komen. Daarom werken we internationaal samen om ervoor te zorgen dat patiënten die in aanmerking komen, toegang kunnen krijgen tot de therapie in studieverband.”
Wat weten we op dit moment over de erfelijke variant van ALS? En kan die kennis ook relevant zijn voor sporadische ALS? We spreken erover met Wouter van Rheenen, ALS-onderzoeker en neuroloog bij UMC Utrecht.
Europese goedkeuring kan niet snel genoeg komen
Wouter van Rheenen ALS-onderzoeker en neuroloog bij UMC Utrecht